10/01/2013

Graduale van Bellelay

Het Norbertijnse Gregoriaans

Deze tekst over het Norbertijnse Gregoriaans is gebaseerd op een studie
uitgevoerd door Martin Hoondert in het Tijdschrift voor Gregoriaans mei 1992

Liturgische wetgeving

Ongetwijfeld hebben Norbertus en zijn eerste volgelingen dagelijks liturgie gevierd. Hoe dit gebeurde, is door gebrek aan documenten niet te achterhalen. Wel weten we dat zijn eerste volgelingen clerici waren en tot de canonikale stand behoorden. Ook Norbertus zelf was in zijn jeugd kanunnik geweest, en wel in Xanten (bij Kleef). Het is daarom te vermoeden dat de liturgie van de jonge gemeenschap in Prémontré veel overeenkomsten vertoonde met die van de kapittel- en collegiale kerken.

Norbertus koos voor de regel van Augustinus en wel voor de Ordo Monasterii. Deze regel bevat ook voorschriften voor de ordening van de liturgie. Deze voorschriften waren echter in de 12de eeuw ongebruikelijk en lokten daarom protesten uit. In een brief uit de periode 1122-1126 schrijft Walter, bisschop van Maguelone, aan Seher, abt van het premonstratenzer klooster van Chaumouzy, het volgende:

Verder getuigen wij dat de wijziging van het canonikaal officie, [...] strijdig is met de heilige regels en de zalige Augustinus zelf. Want als wij kanunniken worden genoemd en ons bekend hebben tot het canonikale leven, moeten wij van de kerk van Rome, onze moeder, die ons regels gegeven heeft alles opnemen en vooral na volgen in het kerkelijk officie ....

Paus Honorius II besliste op 1 september 1126 of 1127 dat het officie niet meer geordend mocht zijn volgens de Ordo Monasterii en voortaan gevierd moest worden volgens de gebruiken van de reeds bestaande orden:

Overigens aan gaande de psalmodie en andere kerkelijke plichtsbetrachtingen dragen wij jullie op, dat jullie deze vieren volgens het gebruik van andere reguliere broeders.

Het is niet bekend of dit pauselijke bevel direct invloed heeft gehad op de liturgie van Prémontré. Hugo van Fosses, de opvolger van Norbertus, begon na zijn aanstelling direct met het opstellen van statuten. In de eerste codificatie van de statuten vinden we nog enkele passages die betrekking hebben op de liturgie. In de tweede codificatie echter zijn deze passages verdwenen. Dit doet vermoeden dat er reeds een liturgische ordening was opgesteld. Er is echter geen Liber Ordinarius (liturgische wetgeving) uit de eerste helft van de 12de eeuw overgeleverd.
De eerste overlevering van het Liber Ordinarius vinden we in een hand-schrift dat zich nu in München bevindt. Deze ordening is opgesteld in het laatste kwart van de 12de eeuw, of misschien net na 1200. Dit Liber Ordinarius uit de 12de eeuw blijft gedurende de gehele 13de en begin van de 14de eeuw van kracht. We mogen dus voor deze periode niet spreken van verschillende codificaties, zoals bij de statuten. Wel vinden we in de handschriften wijzigingen en aanvullingen, die in de loop van de tijd opgesteld werden door het generaal kapittel of de paus.

Het proces van unificatie
De vraag dient gesteld te worden wat het effect is geweest van de liturgische wetgeving: in hoeverre zijn de regels in praktijk gebracht en kunnen we spreken van eenheid in de premonstratenzer liturgie? Twee bronnen geven aan dat er weinig uniformiteit bestond in de liturgie van de premonstratenzer orde.

Ten eerste zien we een reeks van pauselijke bullen die de eenheid binnen de orde in het algemeen en de liturgie in het bijzonder tot onderwerp heeft. Achtereenvolgens in 1131 en 1134 schreef de paus voor de hele orde voor dat het religieuze leven ingericht moest worden naar het voor-beeld van Prémontré. In 1146 dwong de paus de abten elk jaar bijeen te komen in Prémontré met als doel de eenheid in de orde te bewaken en te stimuleren. In 1177 vaardigde Alexander III het volgende decreet uit:

... dat de canonikale orde, zoals deze in de kerk van Prémontré volgens de regel van de zalige Augustinus en volgens de regeling van Norbertus .... onschendbaar in acht genomen wordt door alle kerken van dezelfde (orde), voor eeuwig, en dat met dezelfde toewijding geheel en al, ook de boeken zelf, die betrekking hebben op het goddelijk officie, door alle kerken van deze orde, uniform gehouden worden.


Dit decreet werd maar liefst nog acht keer uitgebracht: in 1183 door Lucius III, in 1187 door Urbanus II, in 1188 door Clemens III, in 1198 door Innocentius III, in 1217 door Honorius III, in 1227 door Gregorius IX, in 1249 door Innocentius IV en tenslotte in 1256 door Alexander IV. in de laatste bul vinden we nog een kleine aanvulling:

We willen en dragen op, dat de uniformiteit van de boeken zowel in het gezang als in de lezingen en ingevoerde regels overal in acht genomen wordt.

Deze stroom van pauselijke huilen lijkt voldoende bewijs, dat er in de eerste 100 â 150 jaar van de orde van Prémontré weinig sprake was van eenheid in de liturgie.
Het ontbreken van eenheid in de liturgische boeken blijkt eveneens uit het relaas van Emo, abt van het klooster Bloemhof in Wittewierurn (Friesland). Emo stoorde zich eraan, dat de inhoud van de boeken in de verschillende kloosters zo uiteen liep. Daarom kopieerde hij zelf de tekst van de zangboeken die hij tot zijn beschikking had, om ze vervolgens in Prémontré te verbeteren en te voorzien van muzieknoten. Emo trok in 1214 met broeder Thitard naar Prémontré en volbracht daar de door hemzelf gestelde taak. Van de abt van Prémontré, Gervasius, kreeg hij een schrijven mee, waarin we lezen:

Onlangs is Emo, onze geliefde medebroeder in Christus, de voorlopige abt van Bloemhof, naar Prémontré gekomen, en heeft zich daar veel moeite gegeven en met grote hardnekkigheid ervoor gezorgd dat in zijn klooster, dat nog niet zo lang bestaat, kerkelijke boeken aanwezig zijn, die volledig overeenstemmen niet de gebruiken en de indeling die het klooster Prémontré zelf aanhoudt, zowel met betrekking tot de tekst als tot de muziek. [...J Wij schrijven dan ook met nadruk voor in de Here, uit kracht van de Heilige Geest en op straffe van excommunicatie, dat de gebruiken betreffende de tekst en het gezang, die hij aan ons heeft ontleend om de uniformiteit binnen dezelfde orde te handhaven, in het klooster Bloemhof voor eeuwig in alle opzichten in acht genomen moeten worden.

Het lijkt dat abt Gervasius niet voor niets dreigde met het zware middel van excommunicatie. Blijkbaar werden er nogal eens naar eigen inzicht veranderingen en aanpassingen aangebracht.

In het tweede deel van de kronieken van de abdij Bloemhof, geschreven door abt Menko (abt van 1243-1276), staat nog eens heel duidelijk beschreven, waarom Emo naar Prémontré getrokken was:

daar de boeken van de orde in geheel Duitsland niet te vinden waren.

Er zijn drie factoren te noemen als oorzaak van het ontbreken van eenheid in de premonstratenzer liturgie.
De orde breidde zich in de eerste eeuw erg snel uit door het verschijnsel affiliatio: reeds bestaande kloosters of kapittels gingen over tot de orde van Prémontré. Het ligt voor de hand dat deze kloosters en kapittels ook na de overgang de liturgische boeken die ze al in hun bezit hadden, nog bleven gebruiken. Veelal zien we in dergelijke handschriften correcties en aanvullingen, soms veel soms weinig, in latere hand met als doel ze aan te passen aan de liturgische voorschriften van de orde. Het blijkt dat de liturgische wetgeving, zoals deze door Prémontré' was opgesteld, weliswaar als norm gold voor de hele orde, maar niet overal met dezelfde nauwgezetheid werd nagevolgd. Vooral de abdijen waarin reeds een liturgische traditie was gevestigd (affiliatio), konden of wilden deze traditie niet geheel loslaten. Dit verklaart het gebruik van handschriften die niet van premonstratenzer oorsprong waren en in meer of mindere mate werden aangepast aan de voorschriften van de nieuwe orde.
Niet alleen de affiliatio kan als remmende factor op het proces van unificatie genoemd worden. Een tweede factor is dat de produktie van authentiek premonstratenzer handschriften onmogelijk gelijke tred kon houden met de snelle ontwikkeling van de orde in de eerste decennia na de stichting. In de periode tot 1150 werden er ongeveer 255 abdijen of priorijen gesticht. Uitgaande van twintig handschriften per stichting zou dit neerkomen op een produktie van 5100 handschriften binnen een periode van 30 jaar! Men was dus genoodzaakt reeds bestaande handschriften te gebruiken of handschriften die in de regio aanwezig waren, te kopiëren.
Een derde remmende factor op het proces van unificatie is het ontbreken van een voorbeeld-handschrift, zoals dat bijvoorbeeld hij de cisterciënzers bestond.

Samenvattend kan dus gezegd worden, dat de liturgische unificatie een moeizaam proces was. Hoe dit streven naar eenheid zijn weerslag heeft gevonden in de liturgische handschriften komt in het tweede gedeelte van dit artikel aan bod.

HANDSCHRIFTEN

1. Het graduale van 1910

In 1902 werd door het generaal kapittel van de orde besloten dat er een nieuwe uitgave van de premonstratenzer zangboeken gemaakt moest worden. Het doel was de oudste, officiële zangtraditie van de orde te achterhalen en deze opnieuw in te voeren. In 1903 werd hiertoe een commissie ingesteld, bestaande uit L. Wendelen (abdij Tongerlo), N. Perreu (abdij Frigolet), M. van Waefelghem en R. van Waefelghem (beiden van de abdij van 't Park).

Om te komen tot een verantwoorde uitgave bracht de commissie een twintigtal handschriften bijeen in de abdij van 't Park te Heverlee (Leuven). Allereerst werden deze handschriften overgeschreven op grote bladen (46 x 36 cm). Deze bladen waren aan beide kanten bedrukt met 15 notenbalken van 4 lijnen. Op de eerste notenbalk plaatste men het gezang volgens het graduale van Solesmes. Op de volgende notenbalken werd hetzelfde gezang geschreven, steeds volgens een ander handschrift. Om tekst en noten goed onder elkaar te kunnen zetten, en zo de vergelijking te vergemakkelijken, waren tevoren 38 rode verticale lijnen getrokken. De tabellen (te vergelijken met de tableaux van Solesmes) die zo ontstonden, rnaakten de overeenkomsten en verschillen tussen de handschriften goed zichtbaar.
Bij de vergelijking ontdekte de commissie dat het aantal onderlinge verschillen erg groot was. Men begreep niet hoe dit mogelijk was. Wendelen schrijft:

Met zekerheid bleek het echter uit menigvuldige oorkonden, dat de Premonstratenzers, vanaf de XIIde eeuw, een officieelen muziektekst hadden, die overal verplichtend was.

Ook begreep de commissie niet waarom sommige handschriften zoveel wijzigingen bevatten in de tekst en de voorschriften. Men vroeg zich af of dit te maken had met een hervorming in de liturgie.

Hoger is reeds uiteengezet dat het grote aantal oproepen om de eenheid in de liturgie te onderhouden juist gezien moet worden als teken van het ontbreken van eenheid. Ook is duidelijk geworden dat de premonstratenzers in de eerste 150 jaar van hun bestaan veelvuldig gebruik hebben gemaakt van handschriften uit andere tradities. Juist dit laatste aspect heeft de commissie niet doorzien: de meeste handschriften die gebruikt zijn bij de uitgave van 1910 zijn niet van premonstratenzer oorsprong! Enkele treffende voorbeelden:
De commissie maakte gebruik van handschrift Laon, Bibliothèque Municipale, 226 bis. Dit is een missale dat geplaatst moet worden in de tweede helft van de 12
de eeuw. V. Leroquais meent dat dit handschrift afkomstig is uit de abdij Sint-Paul in Verdun. Dit was aanvankelijk een benedictijner abdij, die in 1131 overging naar de orde van de premonstratenzers. Later kwam dit handschrift terecht in de abdij van Cuissy. De inhoud van het handschrift komt niet overeen met de liturgische gebruiken van Prémontré (vastgelegd in het Liber Ordinarius) en bevat ook geen correcties of aanvullingen.
Ook gebruikte de commissie het handschrift Schlägl (Oostenrijk), archief abdij Schlägl, cpl. 47/1. Ook dit is een missale, dat gedateerd kan worden op 1255-1264. Het is afkomstig uit de abdij van Schlägl. Dit handschrift is grondig bestudeerd door M. van Waefelghem. Het is van Duitse oorsprong en er zijn veel aanwijzingen dat het stamt uit de cisterciënzer traditie. Dit is te begrijpen als men bedenkt dat de abdij van Schlägl gedurende enkele jaren bewoond werd door cisterciënzers (1208-1216). Dezen gaven de abdij aan de premonstratenzers (1218) en keerden terug naar hun eigen klooster in Langheim. In de marge van het handschrift vinden we veel aanvullingen in latere hand om het handschrift in overeenstemming te brengen met het premonstratenzer Liber Ordinarius. Dit missale geeft duidelijk aan dat het proces van unificatie traag verliep: meer dan 50 jaar na het van kracht worden van het Liber Ordinarius (ca. 1200) werd er nog een handschrift in gebruik genomen dat niet overeen-kwam met de eigen liturgische traditie.
Derde voorbeeld is het handschrift München, Bayerische Staatsbibliothek, clm. 17019. Dit is een missale uit de 12
de eeuw. D. von Huebner heeft met name de kalender van dit handschrift bestudeerd. Hij komt tot de conclusie dat het hier een missale van benedictijnse oorsprong betreft uit de abdij Innichen in het bisdom Salzburg. In 1140 werd deze abdij door bisschop Otto I von Freising aan de benedictijnen ontnomen. Tegelijk stichtte hij de premonstratenzer abdij van Schäftlarn. Waarschijnlijk schonk hij toen het missale uit Innichen aan de premonstratenzers. Huebner laat zien dat de premonstratenzers in Schäftlarn er naar streefden de benedictijnse kalender aan te passen aan de gebruiken van de eigen orde.
Het moge duidelijk zijn dat het graduale van 1910 niet bruikbaar is voor onderzoek naar het premonstratenzer gregoriaans.

2. Premonstratenzer handschriften - premonstratenzer gregoriaans?

In deze paragraaf wordt aandacht geschonken aan enkele authentieke premonstratenzer gradualen: gradualen die geschreven zijn voor een premonstratenzer abdij en die dus overeenkomen met de liturgische voorschriften zoals die opgesteld zijn in het Liber Ordinarius uit de 12de eeuw.
Een viertal handschriften worden met elkaar vergeleken:
1. München, Bayerische Staatsbibliothek, clm. 17013.
Missale; herkomst: abdij Schäftlarn (Beieren); datering: 13de eeuw. De transcripties zijn gemaakt aan de hand van de tabellen van het graduale van 1910, aanwezig in het archief van de abdij van Tongerlo.
2. Brussel, Bibliothèque Royale, 11396.
Graduale; herkomst: abdij van Tongerlo (?); datering: tussen ca. 1275 en 1317).
3. Oosterhout, archief abdij Catharinadal, Hs.94
Graduale; herkomst onbekend; datering: l4de eeuw.
4. Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, 78 A 33
Graduale; herkomst: Berne; datering: ca. 1537.

De handschriften uit Brussel en Den Haag zijn volledig. Het missale uit München loopt slechts tot en met de 3de zondag na Pinksteren. Het graduale uit Oosterhout is in de 17de eeuw ingrijpend gewijzigd: op vele plaatsen zijn de notenbalken witgelakt en opnieuw beschreven volgens de Medicea-uitgave. De originele notatie is slechts op enkele plaatsen behouden gebleven.

De vergelijking van de handschriften is geconcentreerd op de Alleluia-gezangen voor de Paastijd en de zondagen na Pinksteren. Juist de keuze van de Alleluia-verzen verschilde van regio tot regio, van orde tot orde en vaak zelfs van kerk tot kerk. De Alleluia-verzen vormen zo een goed middel om de herkomst van een handschrift te achterhalen. Bovendien geeft het Liber Ordinarius zeer nauwkeurig aan welke Alleluia-verzen in de Paastijd en op de zondagen na Pinksteren gezongen moeten worden. De vergelijking levert twee belangrijke punten op:
Allereerst blijkt dat de handschriften overeenkomen in de keuze van de gezangen: de handschriften bevatten op dezelfde liturgische momenten dezelfde gezangen. Er is dus eenheid op het vlak van de rubrieken. Hieruit blijkt de invloed van het Liber Ordinarius, waarin immers nauwkeurig werd aangegeven welke gezangen er gezongen moesten worden.
Ten tweede blijkt dat de noten van de gezangen vaak in kleine details verschillen. Soms gaat het om liquescerende of strophische noten die in het ene handschrift meer voorkomen dan in het andere. Soms wijkt een interval af: een terts is een kwart geworden of andersom. Soms overbrugt het ene handschrift een terts-afstand stapsgewijs met drie noten terwijl een ander handschrift slechts twee noten heeft en dus een sprong maakt. Daarnaast zijn er enkele plaatsen waar de verschillen wel groot zijn. Aan deze constateringen kunnen twee conclusies verbonden worden. Enerzijds blijkt dat Prémontré voor de gezangen geen voorbeeld-handschrift heeft uitgevaardigd: daarvoor zijn er teveel verschillen tussen de gradualen. Anderzijds staan alle vier de handschriften in één en dezelfde traditie. Immers, de meeste onderlinge afwijkingen betreffen slechts details.

In de handschriften komen dus drie lijnen bij elkaar: het Liber Ordinarius gaf de rubrieken en in die gevallen waarin het Liber Ordinarius niet voorzag, vulden de premonstratenzers de liturgie zelf in vanuit de canonikale traditie en de lokale traditie van de betreffende abdij.
Samenvattend kan dus gezegd worden dat het Liber Ordinarius wel voorschreef wat er gezongen moest worden, maar niet hoe. Het gregoriaans van de premonstratenzers was daarom wel afkomstig uit één en dezelfde traditie, maar er was geen eenheid of eenduidigheid. Hieruit volgt dat er geen sprake kan zijn van premonstratenzer gregoriaans. Ofwel: de premonstratenzers hadden geen gregoriaans dat vanuit een centraal punt, bijvoorbeeld Prémontré, aan de hele orde was opgelegd.

3. Vergelijking met andere tradities
Ondanks het feit dat we niet kunnen spreken van premonstratenzer gregoriaans, is het toch mogelijk een vergelijking te maken tussen de premonstratenzer liturgische wetgeving en andere liturgische tradities. Het vergelijkend onderzoek blijft hier beperkt tot de Alleluia-verzen van de zondagen na Pinksteren. Bovendien komen slechts twee andere tradities ter sprake.

Alvorens een vergelijking te maken met andere tradities is het zinvol de AIleluia-verzen van de zondagen na Pinksteren, zoals die voorgeschreven worden door het Liber Ordinarius, nader te bekijken. De teksten van de Alleluja-verzen zijn alle ontleend aan het boek der psalmen. Hieronder volgt een overzicht van de zondagen na Pinksteren, de beginwoorden van het Alleluja-vers en een verwijzing naar het betreffende psalmvers:

zond. na Pinksterenbeginwoorden versherkomst vers
1.Domine Deus7:2
2.Deus iudex7:12
3.Diligam te17:2
4.Domine uin virtute20:2
5.Benedicam33:2
6.Omnes gentes46:2
7.Eripe me58:2
8.Te decet64:2 + 5-6
9.Omnis terra65:4
10.In te Domine speravi  70:1-2/30:2-3
11.Attendite77:1
12.Propitius esto78:9-10
13.Exultate80:2-3
14.Domine Deus salutis87:2
15.Domine refugium89:1
16.Venite exultemus94:1+2
17.Quoniam Deus94:3
18.Domine exaudi101:2
19.Confitemini104:1
20.Paratum cor107:2
21.In exitu113A:1-2
22.Qui timent Dominum113B:11
23.De profundis129:1-2
24.Lauda anima145:2
25.Qui sanat146:3
26.Qui posuit147:3

De Alleluja-verzen zijn op volgorde van psalmnummering over de zondagen verdeeld (zie 3de kolom). De 8ste, 16de en 21ste zondag hebben twee Alleluja-verzen.

De Alleluja-verzen voor de zondagen na Pinksteren zoals we die in de verschillende tradities tegenkomen laten zich in een aantal groepen verdelen. De groep waartoe de premonstratenzer liturgie behoort heeft als kenmerken dat de lijst met Alleluja-verzen aanvangt met Domine Deus meus en dat de verzen geordend zijn op psalmnummer (numerieke volgorde). Binnen de groep Domine Deus meus onderscheidt de lijst van Prémontré zich door drie karakteristieke Alleluia-verzen: Benedicam Dominum (5de zondag), Omnis terra (9de zondag) en Propitius esto (12de zondag). Deze drie karakteristieke verzen vinden we ook in het bisdom Luik. Propitius esto is ook daarbuiten verspreid, Benedicam komt ook voor in Zuid-Frankrijk, Omnis terra komt, naar het zich laat aanzien, buiten het bisdom Luik niet voor. Invloed van het bisdom Luik op de liturgie van Prémontré is dus waarschijnlijk. Deze invloed geldt allereerst voor de keuze van de Alleluia-verzen voor de zondagen na Pinksteren. Of het bisdom Luik ook invloed heeft gehad op andere onderdelen van de liturgie, zoals de keuze van de heiligen of de oraties, moet nader onderzocht worden.

Invloed van Laon op de liturgie van Prémontré is, gezien de geringe al-stand tussen deze twee plaatsen, zeker voor de hand liggend. Deze veronderstelling komen we soms tegen in de literatuur. Uit een vergelijking van de Alleluiaverzen blijkt echter dat de lijst van Laon behoort tot een andere groep dan die van Prémontré, namelijk de groep die aanvangt met het vers Deus iudex, die we vooral tegenkomen in Franse handschriften ten noorden van de Loire, rond Parijs en in Noord-Frankrijk. Er is dus geen reden om aan te nemen dat Laon invloed heeft gehad op de premonstratenzer liturgie.

BESLUIT

Het onderzoek heeft veel beperkingen. De conclusies staan dan ook ter discussie en moeten gezien worden als een aanzet tot een onderzoek op grote schaal, waarbij een veel groter aantal handschriften betrokken wordt en bovendien de hele liturgie zoals die in de premonstratenzer abdijen gevierd werd, in ogenschouw wordt genomen.

Bijkomende informatie op de site van de Immaculate Conception Priory.


De Graduale van Bellelay

De Graduale van Bellelay is een van de eerste boeken met liturgische gezangen van de Norbertijnen. Het bevat de volledige jaargang van de missen en officies van het liturgische jaar, plus enkele losse musicale composities.
Vermoedelijk in 1136/40 werd de abdij van Bellelay in Zwitserland gesticht en in 1142 is er een eerste geschreven document die de abdij met haar bezittingen reeds vermeld. De abdij werd opgeheven op 17 december 1797 en werden alle goederen verkocht..
De graduale zelf is te dateren vermoedelijk rond 1160.

Meer informatie vind U hier.



TERUG