1. Subvenite Responsorium Subvenite Sancti Dei, occurrite Angeli Domini: suscipientes animam ejus: offerentes earn in conspectu Altissimi,
Chorus Angelorum eam suscipiat, et in sine Abrahæ eam collocet. In conspectu Altissime. |
Kom ter hulp, Heiligen van God, snel toe, Engelen van de Heer. Ontvang zijn ziel.
Breng ze voor het aanschijn van de Allerhoogste. Kom ter help, Heiligen van God,
snel toe, Engelen van de Heer. Ontvang zijn ziel. Breng ze voor het aanschijn van de Allerhoogste. Moge het koor der Engelen ze ontvangen en ze in de schoot van Abraham plaatsen, voor het aanschijn van de Allerhoogste.
|
2. In paradisum - Psalm Antifoon In paradisum deducant te angeli: in tuo adventu suscipiant te martyres, et perducant te in civitatem sanctam Jerusalem.
Psalm 114
In exitu Israel de Ægypto, domes Jacob de populo barbaro, factus est luda sanctuarium eius, Israel postestas eius. Mare vidit et fugit, Iordanis converses est retrorsum: montes saltaverunt ut arietes, et colles sicut agni ovium, Quid est tibi, mare, quod fugisti? et tu, Iordanis,
quia converses es retrorsum? Montes, quod saltastis sicut arietes, et colles, sicut agni ovium? A facie Domini, contremisce, terra, a facie Dei lacob;
qui convertit petram in stagna aquarum, et silicem in fontes aquarum.
Psalm 115 Non nobis, Domine, non nobis, sed nomini tuo da gloriam,
super misericordia tua et veritate tua. Quare dicent gentes: "Ubi est Deus eorum?" Deus autem noster in cœlo, omnia quæcumque voluit, fecit. Silmulacra gentium argentum et aurum, opera manuum hominum. Os habent, et non loquentur, oculos habent, et non videbunt. Aures habent, et non audient, pares habent, et non odarabunt. Manus habent, et non palpabunt, pedes habent, et non ambulabunt; non clamabunt in gutture suo. Similes illis fiant qui faciunt ea, et omnes qui confident in eis.
Domus Israel speravit in Domino, adiutorium eorum et scutum eorum est. Domus Aaron speravit in Domino, adiutorium eorum et scutum eorum est. Qui timent Dominum
speraverunt in Domino, adiutorium eorum et scutum eorum est. Dominus memor fuit nostri, et benedicet nobis.
Antifoon
In paradisum deducant te angeli: in tuo adventu suscipiant te martyres, et perducant te in civitatem sanctam Ierusalem. Chorus angelorum te suscipiat, et cum Lazaro quondam paupere ætermam habeas reqiuem.
|
Dat in het Paradijs de Engelen u binnenleiden; dat bij uw komst de Martelaren u
ontvangen en u Leiden
tot in de heilige stad Jeruzalem.
Toen Israel wegtrok uit Egypte,
Jakobs huis weg van het vreemdgetaald volk,
is Juda geworden Zijn heiligdom, Israel Zijn domein.
De zee zag het en week,
de Jordaan bong ruggelings terug; de bergen sprongen als rammen, als lammeren de heuvelrij.
Wat was er, zee, dat gij week,
jordaan, dat ge ruggelings terugboog,
dat, bergen, ge opsprongt als rammen, als lammeren gij heuvelrij? Aarde, beef voor het aanschijn uws Heren, voor aanschijn van Jakobs Gods,
die een watersprong schiep uit de rots,
uit een steenblok fonteinen van water.
Niet om ons, Heer, niet om ons:
laat het wezen tot eer van Uw naam, om Uw goedheid en om Uw trouw. Waarom mogen de heidenen dit zeggen: "Waar houdt zich die God van hen op?" Weet: onze God is in de hemel,
Hij voltrekt al wat Hem behaagt.
Htin goden zijn afgoden: zilver en goud, maaksel van mensenhanden:
hebben een mond - maar ze kunnen met spreken,
ogen hebben ze - kunnen niet zien, oren hebben ze - kunnen niet horen, hebben een neus - en toch ruiken ze niets! Kunnen met hun handen niet grijpen, kunnen met hun voeten niet gaan. Verstoken van stem is hun keel.
En hun evenbeeld zijn hun makers, ja elk die zich op hen verlaat.
Israel, bouw op de Heer, hun hulp en hun schild dat is Hij!
Huis van Aaron, bouw op de Heer,
- hun hulp en hun schild dat is Hij!
Gij die de Heer vreest,'
bouwt op de Heer, hun hulp en hun schild dat is Hij! Ons gedenkt de Heer, Hij wil ons zegenen.
Dat in het Paradijs de Engelen u binnenleiden; dat bij uw komst de Martelaren u ontvangen en u leiden tot in de heilige stad Jeruzalem.
Dat het koor der Engelen u ontvange en met Lazarus, de arme van weleer, geniet de eeuwige rust. |
3. Ego sum resurrectio et vita Antifoon
Ego sum resurrectio et vita:
qui credit in me,
etiam si mortuus fuerit, vivet:
et omnis qui vivit et credit in me, non morietur in æternum. |
Ik ben de Verrijzenis en het Leven; wie gelooft in Mij,
zal Leven, ook al is hij gestorven; en al wie leeft en gelooft in Mij, zal met sterven in eeuwigheid. |
4. Credo quod Redemptor meus
Responsorium Credo quod Redemptor meus vivit, et in novissimo die de terra surrecturus sum: Et in carne mea videbo Deum Salvatorem meum. Quem visurus ego ipse, et non alius: et oculi mei conspecturi sunt. Et in carne mea videbo Deum Salvatorem meum. |
Ik geloof dat mijn Verlosser leeft
en dat ik op de jongste dag
uit de aarde zal opstaan.
En in mijn vlees
zal ik God, mijn Zaligmaker, zien.
Ik zal Hem zien, ikzelf en met een ander,
en mijn eigen ogen zullen Hem aanschouwen. En in mijn vlees
zal ik God, mijn Zaligmaker, zien. |
5. Libera me, Domine
Responsorium Libera me, Domine,
de viis inferni,
qui portas æreas confregisti:
et visitasti infernum,
et dedisti eis lumen, ut viderent te:
Qui erant in pœnis tenebrarum. Clamantes et dicentes:
Advenisti, Redemptor noster. Qui erant in pœnis tenebrarum. |
Verlos mij, Heer,
van de wegen die naar het dodenrijk Leiden, Gij, die zijn metalen poorten gebroken hebt en het dodenrijk hebt bezocht
en het Licht om U te zien, geschonken hebt aan hen,
die in de pijnen der duisternis lagen. Die riepen:
Gij zijt gekomen, onze Verlosser.
Die in de pijnen der duisternis lagen.
|
6. Regem, cui omnia vivunt
Invitatorium - Psalm 95 Regem, cui omnia vivunt, Venite, adoremus.
Venite, exsultemus Domino,
jubilemus Deo salutari nostro: præoccupemus
faciem ejus in confessions, et in psalmis jubilemus ei.
Regem, cui omnia vivunt, Venite, adoremus.
Quoniam Deus magnus Dominus, et Rex magnus super omnes dens: quoniam non repellet Dominus plebem suam,
quia in manu ejus sunt omnes fines terræ,
et altitudines montium ipse conspicit.
Venite, adoremus.
Quoniam ipsius est mare,
et ipse fecit illud,
et aridam fundaverunt manus ejus: vents adoremus,
et procedamus ante Deum: ploremus coram Domino, qui fecit nos,
quia ipse est Dominus Deus poster: nos autem populus ejus,
et over pascuæ ejus.
Regem, cui omnia vivunt, Venite, adoremus.
Hodie, si vocem ejus audieritis, nolite obdurare Gorda vestra,
sicut in exacerberatione
secundum diern tentationis in deserto:
ubi tentaverunt me patres vestri, probaverunt et viderunt opera mea.
Venite adoremus.
Quadraginta annis proximus fui generations huic,
et dixi: Semper hi errant corder
ipsi vero non cognoverunt vias meas, quibus juravi in ira mea,
si introibunt in requiem meam.
Regem, cui omnia vivunt, Venite, adoremus.
Requiem æternam dons eis Domine, et lux perpetua luceat eis.
Venite adoremus. |
De Koning, voor wie alles leeft! Komt Hem aanbidden.
Komt, last ons juichen voor de Heer,laat ons jubelen voor de God van ons heil. Laat ons samenkomen
voor Zijn aanschijn en hem met psalmen bejubelen.
De Koning, voor wie alles leeft! Komt Hem aanbidden.
Want een grote God is de Heer, koning groot, alle goden to boven. Want de Heer stoot
zijn volk niet af.
In Zijn hand zijn de diepten der aarde en de steilten der bergen beheerst Hij;
Komt Hem aanbidden.
Aan Hem hoort de zee,
want Hij schiep haar,
en het land, dat Zijn handen formeerden. Nadert,
buigen deemoedig wij Heer,
knielen wij voor de Heer
die ons maakte:
Hij is de Heer, onze God,
wij zijn Zijn volk, dat Hij weidt - de schapen onder Zijn hoede.
De Koning, voor wie alles leeft! Komt Hem aanbidden.
Het is heden! hoort naar Zijn stem: verhardt niet uw hart,
zoals bij verbittering
na de dag van de verzoeking in de woestijn,
toen uw vaderen Mij hebben verzocht, Mij tartten - en nog zagen Mijn daden!
Komt Hem aanbidden.
Veertig jaren heeft dat geslacht Mijn wrevel gaande gemaakt en Ik dacht: "Zij blijven zwerfziek in hun hart, zij willen Mijn wegen niet kennen!" Toen zwoer Ik Mezelf in Mijn toorn: "De rustplaats die Ik voor hen had - als zij daar nog ooit zullen komen!"
De Koning, voor wie ales leeft! Komt Hem aanbidden.
Geef hun de eeuwige rust, Heer, en het eeuwige Licht verlichte hen.
Komt Hem aanbidden. |
7. Peccantem me quotidie Responsorium Peccantem me quotidie, et non pœnitentem,
timor mortis conturbat me: Quia in inferno nulla est redemptio, miserere mei, Deus, et salva me. Deus, in nomine tuo salvum me fac, et in virtute tua libera me.
Quia in inferno nulla est redemptio, miserere mei, Deus, et salva me. |
Zondigen doe ik dagelijks, en boetvaardigheid doe ik niet. Daarom kwelt mij de vrees voor de dood. Want in de hel is er geen verlossing meer; heb medelijden met mij, God, en verlos mij. God, behoud mij om Uw naam, en verlos mij door Uw kracht. Want in de hel is er geen verlossing meer; heb medelijden met mij, God, en verlos mij.
|
EUCHARISTIEVIERING
8. Requiem - Kyrie Introitus Requiem æternam dona eis, Domine: et lux perpetua luceat eis. Te decet hymnus Deus in Sion,
et tibi reddetur votum in Jerusalem:
exaudi orationem meam, ad to omnis caro veniet. Requiem æternam dona eis, Domine: et lux perpetua luceat eis.
Kyrie Kyrie eleison. Kyrie eleison. Christe eleison. Christe eleison. Kyrie eleison. Kyrie eleison. |
Geef hun de eeuwige rust, Heer, en het eeuwige licht verlichte hen. komt een lofzang toe in Sion, God, moet in jeruzalem een dankoffer worden gebracht.
Verhoor mijn gebed:
dat alle vlees tot U kome. Geef hun de eeuwige rust, Heer, en het eeuwige licht verlichte hen.
Heer, ontferm U over ons. Heer, ontferm U over ons Christus, ontferm U over ons. Christus, ontferm U over ons. Heer, ontferm U over ons. Heer, ontferm U over ons. |
9. Requiem æternam Graduale Requiem æternam dona eis, Domine: et lux perpetua luceat eis.
Animæ eorum in bonis demorentur: et semen eorum hæreditet terram. |
Geef hun de eeuwige rust, Heer, en het eeuwige licht verlichte hen. Dat hun zielen ten goede afsterven en hun nageslacht de aarde erve. |
10. Si ambulem Graduale Si ambulem in medio umbræ mortis: non timebo mala, quoniam to mecum es, Domine. Virga tua et baculus tuns: ipsa me consolata sunt. |
Zelfs als ik wandel onder de schaduw van de dood, zal ik geen kwaad vrezen, want Gij zijt met mij, Heer. Uw roede en Uw staf, zij hebben mij getroost.
|
11. Requiem æternam Alleluia
Requiem æternam dons eis, Domine: et lux perpetua luceat eis. |
Geef hun de eeuwige rust, Heer, en het eeuwige licht verlichte hen. |
12. De profundis Tractus
De profundis clamavi ad te, Domine: Domine, exaudi vocem meam. Fiant aures tuæ intendentes in orationem servi tui.
Si iniquitates observaveris, Domine: Domine, quis sustinebit? Quia apud te propitiatio est: et propter legem tuam sustinui te, Domine. |
Uit afgronden roep ik U, Heer; hoor mij, Heer, ik blijf vragen. 0 mocht Uw oor het verstaan hoe ik schrei om erbarmen.
Onthield Gij de schulden, o Heer, wie hield stand in Uw oordeel? Doch vergeving is er bij U, want zo wilt Ge gevreesd zijn. |
13.Dies iræ Prosa Dies iræ, dies illa, Solvet sæclum in favilla: Teste David cum Sybilla. Quantus tremor est futurus, Quando judex est venturus, Cuncta stricte discussurus! Tuba mirum spargens sonum Per sepulchre regionum, Coget omnes ante thronum. Mors stupebit, et nature, Cum resurget creature, Judicanti responsura. Liber scriptus proferetur, i n quo totum continetur, Unde mundus judicetur. Judex ergo cum sedebit, Quidquid latet apparebit: Nil inultum remanebit. Quid sum miser tune dicturus? Quern patronem rogaturus? Cum vix Justus sit securus. Rex tremendæ majestatis Qui salvandos salves gratis, Salve me, forts pietatis. Recordare, Jesu pie, Quod sum cause tuæ vise, Ne me perdas illa die. Quærens me, sedisti lassus: Redemisti crucem passus: Tantus labor non sit cassus. Juste judex ultionis, Donum fac remissionis, Ante diem rationis. Ingemisco, tamquam reus: Culpa rubet vultus mews: Supplicants parce Deus. Qui Mariam absolvisti, Et latronem exaudisti, Mihi quoque spem dedisti. Preces meæ non sunt dignæ: Sed to bonus fac benigne, Ne perenni cremer igne. Inter oves locum præsta, Et ab hædis me sequestra, Statuens in parte dextra. Confutatis maledictis, Flammis acribus addictis, Voca me cum benedictus. Oro supplex et acclinis, Cor contritum quasi cinis, Gere curam mei finis. Lacrimosa dies ilia, Qua resurget ex favilla Judicandus homo reus: Huic ergo parce Deus. Pie Jesu Domine,Dona eis requiem. Amen. |
Kwade dag, die al de dagen eens lijk assert weg zult vagen, zo 't Sibille en David zagen! Welk een gruwel 'n zal 't niet wezen, als de Rechter, opgerezen, 't goe zal nit het kwade lezen! Wondere trompetrumoeren zullen al de graven roeren, al die dood zijn troonwaards voeren. Stour zal staan de Dood en 't Leven, als de doden antwoord geven, staan, en voor den Rechter beven. 't Zal een beek te voorschijn komen waarin 't al staat opgenomen dat het oordeel Gods moet schromen, als de Rechter, neergezeten, al 't verdoken kwaad zal weten, straffen ende niets vergeten. Wie zal den toch mijn verweer zijn, wat mijn voorspraak of begeer zijn, als de goeden zelf verveerd zijn? Koning, schrikbaar en grootmachtig, bron van goedheid, nederslachtig bid ik U, weest mij indachtig! Jesu, wilt toch wel gedenken: als gij mij kwaamt 't Leven schenken, was 't om m' op dien dag te krenken? Jesu, moe van zoeken naar mij hebt Ge 't Kruis geleên, en daar mij eens zo dier gekocht: ach spaart mij! Schoon 't Uw recht zij van te wreken, wilt mij vrij van zonden spreken eer die dag komt aan te breken! 'k Zucht als een ter dood verwezen, maar mijn schaamrood schuldig wezen hoopt op Uw bermhertig wezen; Wierd Maria 't eeuwig Leven, wierd den moordnaar hoop gegeven, hopen durf ik ook, en beven. Heer, onweerdig is mijn bede; doch, laat me, uit goedjonstigheden, vrij van 't vier der eeuwigheden! Laat mij bij Uw schaapkens weiden, wilt mij van de bokken scheiden en ter rechter hand geleiden. Moet Gij dan vermaledijden en het eeuwig vier doen lijden roept tot mij: "Gebenedijden!" Want ik kom al jammerklagen, 't hert als assen rouw geslagen, hulpe in mijn doodsstrijd vragen. Dag van weedom en van boeten, als gij zult verrijzen moeten
en gerecht zijn om uw zonden, mens, God spaar u in die stonden! Zoete Here Jesu mijn, laat z' in rust en vrede zijn. Amen. (Guido Gezelle) |
14.Domine Jesu Christe Offertorium Domine Jesu Christe, Rex gloriæ, libera animas omnium fidelium defunctorum de pœnis inferni, et de profundo lacu: libera eas de ore leonis, ne absorbeat eas tartarus, ne cadant in obscurum: sed signifer sanctus Michæl representet eas in lucem sanctam. Quam olim Abrahæ promisisti, et semini ejus. Hostias et preces tibi, Domine, laudis offerimus: tu suscipe pro animabus illis, quarum hodie memoriam facimus: fac eas, Domine,
de morte transire ad vitam. Quam olim. Abrahæ promisisti, et semini ejus. |
Heer Jezus Christus, Koning der glorie, bevrijd de zielen van alle afgestorven gelovigen van de pijnen van de hel en van de diepe
poel; verlos hen uit de muil van de leeuw, dat de onderwereld hen niet verzwelge, dat zij niet verzinken in de duisternis. Maar dat Uw banierdrager de heilige Michæl hen het heilige licht binnenleide. Dat Gij weleer aan Abraham beloofd hebt, en aan zijn nageslacht. Offergaven en gebeden dragen wij tot Llw lof op, Heer. Aanvaard ze voor die zielen,
die wij heden gedenken. Doe hen, Heer, van de dood overgaan tot het Leven. Dat Gij weleer aan Abraham beloofd hebt, en aan zijn nageslacht. |
15. Sanctus Sanctus, Sanctus, Sanctus Dominus Deus Sabaoth. Pleni sunt cœli et terra gloria tua.
Hosanna in excelsis. Benedictus qui venit in nomine Domini. Hosanna in excelsis. |
Heilig, Heilig, Heilig is de Heer, de God der heerscharen. Vervuld zijn hemel en aarde van uw heerlijkheid. Hosanna in den hoge.
Gezegend, die komt in de naam van de Heer. Hosanna in den hoge. |
16.Agnus Dei Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, dona eis requiem. Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, dona eis requiem. Agnus Dei, qui tollis peccata mundi, dona eis requiem sempiternam. |
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, geef hen de rust. Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, geef hen de rust.
Lam Gods, dat de zonden der wereld wegneemt, geef hen de eeuwige rust. |
17. Lux æterna Communio Lux æterna luceat eis, Domine: Cum sanctis tuis in æternum: quia pius es.
Requiem æternam dona eis, Domine: et lux perpetua luceat eis. Cum sanctis tuis in æternum: quia pius es. |
Het eeuwige licht verlichte hen, Heer, bij Uw heiligen in eeuwigheid, omdat Gij goed zijt. Geef hun de eeuwige rust, Heer, en het eeuwige licht verlichte hen, bij Uw heiligen in eeuwigheid, omdat Gij goed zijt. |
18.Antequam nascerer Responsorium Antequam nascerer novisti me, et ad imaginem tuam Domine formasti me.
Modo reddo tibi Creatori animam meam. Commissa mea Domine pavesco et ante to erubesco, dum veneris judicare noli me condemnare. Modo reddo tibi Creatori animam meam. |
Voor ik geboren wend, hebt Ge mij gekend en naar Uw beeld hebt Ge mij gevormd. Weldra geef ik U, mijn Schepper, mijn ziel terug.
Mijn vergrijpen maken mij bang, Heer, en ik schaam me voor U; als Gij komt oordelen, veroordeel mij dan niet. Weldra geef ik U, mijn Schepper, mijn ziel terug. |
Op het kerkhof
19.Clementissime Domine Slotantifoon rond het graf Clementissime Domine qui pro nostra miseria ab impiorum manibus mortis supplicium pertulisti, libera animam ejus de inferni voragine, et de vinculis mortis miserator absolve, et cuncta ejus peccata oblivione perpetua dele: earn ad lucem tuam angeli ferant
paradisique januam introducant, ut dum corpusculum pulveri traditur ad æternitatem perducant. |
Allergoedertierenste Heer, die om onze ellende door de handen van de ongerechtigen de doodstraf hebt ondergaan, verlos zijn ziel van de afgrond van
de hel, en bevrijd haar genadig van deketens van de dood; en scheld haar al de zonden voor eeuwig kwijt. Dat de engelen haar naar het eeuwige licht brengen
en haar de deur van het paradijs binnenleiden; wijl het lichaam aan het stof wordt overgeleverd, dat zij haar tot de eeuwigheid verheffen. |
|