3de Zondag van de Vasten.
Introïtus: | | Oculi mei semper ad Dominum, quia ipse evellet de laqueo pedes meos: respice in me, et misere mei, quoniam unicus et pauper sum ego. | Mijn ogen zijn altijd op de Heer gericht, want Hij trekt mijn voet uit de strikken; wend U tot mij en wees mij genadig, want ik ben eenzaam en ellendig. | Ps. Ad te Domine levavi animam meam: Deus meus, in te confido, non erubescam. | Ps. Tot U verhef ik mijn ziel, Heer, mijn God! Op U blijf ik hopen, laat mij niet worden beschaamd. | Gloria Patri ... | Eer aan de Vader ... | Tractus: | | Ad te levavi oculos meos, qui habitas in cœlis.
Ecce sicut oculi servorum in manibus dominorum suorum.
Et sicut oculi ancillæ in manibus dominæ suæ.
Ita oculi nostri ad Dominum Deum nostrum donec misereatur nostri. | Tot U hef ik mijn ogen omhoog, tot U die woont in de hemel.
Zie, als de ogen van slaven op de hand van hun meesters.
En het oog van de slavin op de hand van haar gebiedster
Zo zijn onze ogen op de Heer gericht onze God, totdat hij zich over ons erbarmt. | Attende Domine, et miserere, quia peccavimus tibi. | Kijk welwillend op ons neer, Heer en heb medelijden, want wij hebben gezondigd tegen U. | | | 1. Ad te rex summe, omnium Redemptor, oculos nostros sublevamus flentes: exaudi Christe, supplicantum preces. 2. Dextera Patris, lapis angularis, via salutis, janua cælestis, ablue nostri maculas delicti.
3. Rogamus, Deus, tuam majestatem: auribus sacris gemitus exaudi: crimina nostra placidus indulge.
4. Tibi fatemur crimina admissa: contrito corde pandimus occulta: tua, Redemptor, pietas ignoscat.
5. Innocens captus, nec repugnans ductus, testibus falsis pro impiis damnatus: quos redemisti, tu conserva Christe. | 1. Naar U, Koning en verlosser van alle mensen, richten wij onze ogen en wenen: Christus, verhoor ons, luister naar ons smeken. 2. Zoon van de Vader, hoeksteen van de tempel, weg van genade en open deur des hemels, laat ons gezuiverd voor Uw aanschijn treden. 3. Wij bidden U, Gij God van macht en glorie, verleen Uw oor aan ons smeken. Laat Uw goedheid onze schulden delgen. 4. Zie, wij belijden onze zonden en al onze verborgen fouten bekennen wij: Uw vergevingsgezindheid, heilige verlosser, zal ons vergiffenis schenken. 5. Gij werd onschuldig gevangen genomen, Gij werd opgebracht zonder te klagen en onder valse getuigenissen werd Gij veroordeeld zoals een boosdoener: Christus spaar ons, want Gij hebt ons vrijgekocht. | Communio: | | Qui biberit aquam quam ego dabo ei, dicit Dominus, fiet in eo fons aquæ salientis in vitam æternam. | Het water dat ik hem te drinken zal geven, zegt de Heer, zal in hem een waterbron worden die opborrelt tot eeuwig leven. | | | | | | | | |
|