Introïtus: | |
Populos Sion, ecce Dominus veniet ad salvandas gentes: et auditam faciet Dominus gloriam vocis suæ in lætitia cordis vestri. | Volk van Sion, zie, de Heer zal komen om de volkeren te verlossen en vol majesteit zal de Heer zijn stem doen horen tot vreugde van uw hart. |
Ps. Qui regis Israël intende: qui deducis, velut oven Joseph. | Ps. Herder van Israël, wil toch horen, Gij die Jozef leidt als een kudde. |
Gloria Patri ... | Eer aan de Vader ... |
Alleluia: | |
Lætatus sum in his quæ dicta sunt muhi: in domum Domini ibimus. | Wat was ik verheugd toen men me zei: We trekken op naar het huis van de Heer. |
Rorate cæli desuper et nubes pluant justum. | Dauwt hemelen, de gerechtige naar beneden en gij wolken, regent Hem neer. |
Ne irascaris, Domine, ne ultra memineris iniquitatis: Ecce civitas sancta facta est deserta: Sion deserta facta est: Jerusalem desolata est: domus sanctificationis tuæ et gloriæ tuæ, ubi laudaverunt te patres nostri. | Wees niet boos, Heer, gedenk niet langer onze ongerechtigheid. Zie, de stad van de Heiligen is leeg en Sion is verlaten. Jeruzalem is als een woestijn; het huis van Uw heerlijkheid en van Uw glorie, waar onze vaderen U lofliederen zongen. |
Peccavimus et facti sumus tamquam immundus nos, et cecidimus quasi folium universi: et iniquitates nostræ quasi ventus abstulerunt nos: abscondisti faciem tuam a nobis, et alisiisti nos in manu iniquitatis nostræ. | Wij hebben gezondigd en zijn onrein geworden, en allen zijn wij gevallen als een blad. Onze ongerechtigheden hebben ons als de wind weggevaagd. Gij hebt Uw aangezicht voor ons verborgen en ons verpletterd onder het gewicht van onze zonden. |
Vide Domine afflictionem populi tui et mitte quem missurus es: emitte Agnum dominatorem terræ, de petra deserti ad montem filiæ Sion: ut auferat ipse jugum captivitatis nostræ. | Zie, Heer, de verslagenheid van uw volk en zend Diegene die Gij zult zenden: zend het lam, de Heerser over de aarde, van de rots der woestijn naar de berg van Sion's dochter om het juk van onze slavernij weg te nemen. |
|
Consolamini, consolamini, popule meus, cito veniet salus tua; quare mœrore consumeris quia innovavit te dolor? Salvabo te, noli timere, ego enim sum Dominus Deus tuus, Sanctus Israël Redemptor tuus. | Troost u, troost u, mijn volk, want spoedig zal uw redding komen. Waarom wordt gij door rouw verteerd? Daar gij tot inkeer gekomen zijt, zal Ik u redden; wilt toch niet vrezen, want Ik ben de Heer, uw God, de Heilige van Israël, uw Verlosser. |
Communio: | |
Jerusalem surge, et sta in excelso, et vide jucunditatem quæ veniet tibi a Deo tuo. | Op, Jeruzalem, bestijg de hoogte en aanschouw de vreugde die uw God U zendt. |