Introïtus: | |
Ad te levavi animam meam: Deus meus, in te confido, non erubescam: neque irrideant me inimici mei: etenim universi, qui te expectant non confundentur. | Tot U verhef ik mijn ziel, o mijn God! Op U blijf ik hopen; laat mij niet beschaamd worden en de vijand niet de spot met mij drijven. |
Ps. Vias tuas, Domine, demonstra mihi: et semitas tuas edoce me. | Ps. Heer toon mij uw wegen en maak mij uw paden bekend. |
Gloria Patri ... | Eer aan de Vader ... |
Alleluia: | |
Ostende nobis, Domine, misericordiam tuam: et salutare tuum da nobis. | Toon ons uw goedheid, Heer, en schenk ons uw heil. |
Rorate cæli desuper et nubes pluant justum. | Dauwt hemelen, de gerechtige naar beneden en gij wolken, regent Hem neer. |
Ne irascaris, Domine, ne ultra memineris iniquitatis: Ecce civitas sancta facta est deserta: Sion deserta facta est: Jerusalem desolata est: domus sanctificationis tuæ et gloriæ tuæ, ubi laudaverunt te patres nostri. | Wees niet boos, Heer, gedenk niet langer onze ongerechtigheid. Zie, de stad van de Heiligen is leeg en Sion is verlaten. Jeruzalem is als een woestijn; het huis van Uw heerlijkheid en van Uw glorie, waar onze vaderen U lofliederen zongen. |
Peccavimus et facti sumus tamquam immundus nos, et cecidimus quasi folium universi: et iniquitates nostræ quasi ventus abstulerunt nos: abscondisti faciem tuam a nobis, et alisiisti nos in manu iniquitatis nostræ. | Wij hebben gezondigd en zijn onrein geworden, en allen zijn wij gevallen als een blad. Onze ongerechtigheden hebben ons als de wind weggevaagd. Gij hebt Uw aangezicht voor ons verborgen en ons verpletterd onder het gewicht van onze zonden. |
Vide Domine afflictionem populi tui et mitte quem missurus es: emitte Agnum dominatorem terræ, de petra deserti ad montem filiæ Sion: ut auferat ipse jugum captivitatis nostræ. | Zie, Heer, de verslagenheid van uw volk en zend Diegene die Gij zult zenden: zend het lam, de Heerser over de aarde, van de rots der woestijn naar de berg van Sion's dochter om het juk van onze slavernij weg te nemen. |
|
Consolamini, consolamini, popule meus, cito veniet salus tua; quare mœrore consumeris quia innovavit te dolor? Salvabo te, noli timere, ego enim sum Dominus Deus tuus, Sanctus Israël Redemptor tuus. | Troost u, troost u, mijn volk, want spoedig zal uw redding komen. Waarom wordt gij door rouw verteerd? Daar gij tot inkeer gekomen zijt, zal Ik u redden; wilt toch niet vrezen, want Ik ben de Heer, uw God, de Heilige van Israël, uw Verlosser. |
|
Communio: | |
Dominus dabit benignitatem: et terra nostra dabit fructum suum. | De Heer schenkt zijn zegen en ons land heeft zijn oogst. |